[Bord]
BORD, (bij Kil. bor), z.n., o., des bords, of van het bord; zonder meerv. Eene soort van ziekte, anders, de boorts, vrouwl. Hij heeft het bord, bij Oudaen boord. Ten Kate brengt dit bord mede tot bor, van het oude baren, beren, als eene geweldige opgesting en opzetting in de ingewanden zijnde.