[Bord]
BORD, z.n., o., des bords, of van het bord; meerv. borden. Een tinnen, aarden bord. Dambord, verkeerbord: te borde komen, aan het speelbord komen, overdragt., voor den dag komen. Voor bord zegt men ook berd; zoo ook te berde komen, even als te berde brengen, eigenlijk, te spele brengen. Het verkleinw. bordje. Bord is oul. ook in de beteekenis van plank gebruiklijk geweest. Van hier nog de borden van een boek - persborden, enz. Ten Kate brengt het tot bor, van het oude baren, beren, dragen. Zie berd.