[Boffen]
BOFFEN, bedr. w., gelijkvl. Ik bofte, heb geboft. Waarschijnlijk, een klanknabootsend woord, afgeleid van het geluid, welk iets, dat tegen den grond gesmeten wordt, maakt: van boven neder hoffen, werpen. Hooft. Bij Kil. komen eenige andere, doch reeds verouderde beteekenissen voor.