[Boetse]
BOETSE, (bij Kil. ook bootse), een verouderd zelfst. naamw., beteekenende eene belachlijke gebaarmaking, jokkernij, snakerij, waarvan het bijv. boetsig, lustig, vrolijk, aardig, door jokkernij lagchen verwekkende. Hiertoe behoort ons boetsemaker, dat in de kantteek. op de Bybelvert. voorkomt, alwaar het woord spotachtigen door boetsmakers verklaard wordt. Voor de b verkiest echter het algemeene gebruik de p, en zegt poets, poetse, voor klucht: iemand eene poets spelen - poetsig, poetsemaker, poetsmaker, ook pots, potsig enz.