[Blokken]
BLOKKEN, onz. w., gelijkvl. Ik blokte, heb geblokt. Ital. baloccare. In den gemeenen spreektrant, voor: zwaar werken, altoos bezig zijn, zich ijverig oefenen: hij blokt te veel. Ik heb drie maanden daaraan geblokt. Van hier blokker, blokster, blokking.