[Bliksemen]
BLIKSEMEN, onz. w., gelijkvl. Ik bliksemde, heb gebliksemd. Een snel en doordringend licht van zich geven: zijn zwaard bliksemde den vijand in de oogen. Bliksemende oogen, die sterke bliksems schieten. In eene bepaaldere beteekenis, van het snelle, doordringende vuur, welk zich, bij een onweer, in de wolken vertoont, als een onpersoonl. w.: het bliksemde en donderde - het heeft sterk gebliksemd. Ook overdragt., voor: vuur geven, of schieten, in een gevecht:
Daar 't bliksemde op den muur en donderde op de wal. Vond. Somwijlen wordt het als bedrijv. gebezigd: de Reuzen werden door Jupiter gebliksemd.