[Blikoogen]
BLIKOOGEN, onz. w., gelijkvl. Ik blikoogde, heb geblikoogd. Van blik, blikken, en oogen, van oog. De oogen gedurig sluiten en ontsluiten, en daardoor het wit der oogen laten zien. Overdr., bedreigen. Een paar blikoogen opzetten is, hiervoor, in de gemeenzame verkeering, het gebruiklijkste. Zie blik.