Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Bijwoord] BIJWOORD, z.n., o., des bijwoords, of van het bijwoord; meerv. bijwoorden. Zie Inleid. bl. 176 en volg. Vorige Volgende