[Bevreemden]
BEVREEMDEN, onpers. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en het veroud. vreemden: het bevreemde, heeft bevreemd. Vreemd schijnen: dat bevreemdt mij in het geheel niet - het heeft mij zeer bevreemd, dat gij niet gekomen zijt. Van hier ook bevreemding.