[Bevatten]
BEVATTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en vatten: ik bevattede, heb bevat. Eigenlijk, omvatten. Figuurl., behelzen: dat boek bevat eenen schat van geleerdheid. Ook in zich bevatten. Begrijpen, verstaan: eene zaak klaarlijk bevatten. Van hier ook bevatlijk, bevatlijkheid, bevatting.