Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Betwijfelen] BETWIJFELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en twijfelen: ik betwijfelde, heb betwijfeld. In twijfel trekken: iets betwijfelen. Van hier ook betwijfeling. Vorige Volgende