[Betuinen]
BETUINEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en tuinen: ik betuinde, heb betuind. Hetzelfde als omtuinen, met eenen tuin, ook met eene hegge, of heining besluiten, omheinen. Oul. beteekende dit woord ook bepalen, beperken. Van hier ook betuining.