Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Bestanddeel] BESTANDDEEL, z.n., o., des bestanddeels, of van het bestanddeel; meerv. bestanddeelen. Datgeen, waaruit een ligchaam oorspronglijk bestaat - de grondstof, zijnde eene wijsgeerige benaming: eenig ding in zijne bestanddeelen oplossen. Vorige Volgende