Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
scheidb. voorz. be en nieuwen, van nieuw: het benieuwde, heeft benieuwd. Nieuwsgierig zijn, begeerig zijn te weten: het benieuwt mij, zal mij benieuwen enz. Benieuwd zijn, ook, in denzelfden zin gebruiklijk: ik ben benieuwd, hoe die zaak zal afloopen. |
|