[Bende]
BENDE, (bij Kil. ook bande) z.n., vr., der, of van de bende; meerv. [b]enden. Verscheidene tot eenerlei oogmerk verbondene personen: eene bende tooneelspelers, struikroovers - eene bende Ruiters. Krijgsbende, ruiterbende enz.
Waarschijnlijk van het fr. bande, schoon dit weder van band, binden, ontleend zij.