[Behendig]
BEHENDIG, bijv. naamw. en bijw., behendiger, behendigst. Eigenlijk, bekwaam in het uitvoeren van alles, wat men ter hand neemt: of, gelijk men anders zegt, handig, die de zaken altijd aan het regte einde weet aantevatten: hij is een behendig werkmeester - hij weet behendig met die zaak omtegaan. Vond. en anderen gebruiken het in den zin van heimlijk: nu zegtze: ga behendigh enz. Vond. Ook wordt het voor loos, schrander, gebezigd:
Gelijk een looze en nijvre vogelaar
Zijn strikje weet behendig optehangen. H. Schim.
Van hier ook behendigheid, behendiglijk, in al de genoemde beteekenissen. Zie ig.
Bij Kil. vinden wij behend als niet onderscheiden van behendig. Volgends Wachter. beteekent het eerste echter snel, vlug.