[Begaafd]
BEGAAFD, bijv. naamw. en bijw., zijnde het verled. deelw. van begaven. Begaafder, begaafdst. Met iets als eene gaaf verrijkt, versierd: een man, die van de natuur met veel verstand begaafd is. Het schijnt, dat dit woord, oudtijds, ook in eenen algemeenen zin, en ten aanzien van alles, wat ons door God wordt toegezonden, zoo wel kwaad, als goed, gebezigd is geworden; althands Kiliaan zegt gave Gods, donum Dei, pestis vel alia lues, a Deo inmissa; hetwelk door het bekende versje voor het amsteldamsche dolhuis, dat men aan Vondel toeschrijft:
Die met krankzinnigheydt zijn begaaft,
Die worden hier gespyst en gelaaft,
niet weinig bevestigd wordt. Van hier ook begaafdheid bekwaamheid.