[Bediende]
BEDIENDE, z.n., m., des bedienden, of van den bediende; meerv. bedienden. Iemand, die anderen dient, zoo wel ten aanzien van het doen van huislijke diensten: vele bedienden hebben, in welke beteekenis ook het vrouwlijke bediende, der bediende, voor eene dienstmaagd, gebruikt wordt, als in opzigt tot iemand, die eenig ambt, eenige bediening heeft: een postbediende enz.
Bediende, afgeleid van het verledene deelwoord bediend, van bedienen, is, eigenlijk, iemand, die van anderen bediend wordt, of is; doch daar de verledene deelwoorden, zoo wel eene bedrijvende, als lijdende beteekenis hebben, zoo worden zij, als bijvoeglijke naamwoorden, (en derhalve ook de daaruit gevormde zelfst. naamwoorden) somwijlen, in eenen bedrijvenden zin gebezigd. Zie Inleid. bl. 175.