[Bard]
BARD, z. n, m., van den bard; meerv. barden.
Dus werden de Zangers der oude Gallen genoemd. Derzelver naam is bij grieksche en latijnsche schrijvers met roem gemeld. Hunne zangen waren zoo veel als jaarboeken. Men vindt dien naam nog in verscheidene woorden bij die van Wales, bij welken Bardd dichter, profeet, bardas geschiedenis en dichtkunst beteekent. Het stamwoord is, ongetwijfeld, het oude baren, welk niet alleen schreeuwen, brommen, maar, waarschijnlijk, ook zingen beteekend heeft.