[Barbier]
BARBIER, z.n., m., des barbiers, of van den barbier; meerv. barbieren, barbiers. Baardscherer. Van hier ook barbiersknecht, barbierswinkel. In den gemeenen spreektrant, is het werkw. barbieren, voor den baard scheren, gebruiklijk. Dit woord is uit het middeleeuwsche latijn, barbarius, barberius, ontstaan, waarvan het ital. barbiere, het fr. barbier, en het zweed. barberare ontleend zijn. De Persianen gebruiken het woord berber.