[Barbeel]
BARBEEL, z.n., m., des barbeels, of van den barbeel; meerv. barbelen. Zekere riviervisch, dus genoemd van het lat. barba, als eenen baard hebbende. In het ital. barbo, fr. barbeau en barbon, eng. barb en barbel, deen. barbe, russ. barbera, hoogd. Barbe.