[Bakhuis]
BAKHUIS, z.n., o., van het bakhuis; meerv. bakhuizen. In den gemeenen spreektrant (ook bakkes), voor den mond en het aangezigt: met een ijslijk bakhuis - op 't bakkes kleeft een korst. Vond. Zie bak, bakke. Bakhuis, voor de plaats waar men bakt, zie Bakkerij.