[Bakbaard]
BAKBAARD, (bakkebaard) z.n., m., des bakbaards, of van den bakbaard; meerv. bakbaarden. Van bak, bakke, wang, en baard. De haren, die aan de wangen groeijen, wanneer zij niet afgenomen worden. Verkeerdlijk zegt men hiervoor, doorgaands, bokbaard, of bokkebaard.