[Bag]
BAG, (Bagge) z.n., vr., der, of van de bag (bagge); meerv. baggen. Een in eenen ring gezet, of aan eenen ring hangend, edelgesteente. Van het stamwoord biegen, buigen. De oudste beteekenis is die van eenen ring; en dewijl paarlen en gesteenten aan ringen gedragen werden, zijn dezen daarvan baggen genoemd.