[Baar]
BAAR, bijv. naamw., zonder trappen van vergrooting. Eigenlijk, naakt, van alle uiterlijk bekleedsel ontbloot; b.v. met baren sweerde, enz. Doch in deze beteekenis is dit woord, bij ons, niet meer gebruiklijk, dan alleen in het zamengestelde barvoets, waarvoor Kil. ook baarvoets, baarscherbeen, heeft. Figuurlijk, open, bloot, geheel. Zoo zegt men bare zee, d.i. enkel zee, eene zee, waaraan geen strand gezien wordt - bare, thands barre, hei, barre klip, barre rots enz., d.i. niet anders, dan hei, klip en rots, zonder boom of struik (in het lat. nuda rupes). Baar geld is bloot geld, niet anders dan geld, eigenlijk geld, in tegenoverstelling van al datgeen, waarin, anders, iemands bezitting mag bestaan: iemand in baar geld betalen, waatvoor men thands, gemeenlijk, in gereed geld, zegt. Behalve het bovengenoemde, nog gebruiklijke barvoets, d.i. blootvoets, hadden wij voorheen ook het zamengestelde baarhoofds, nu bloothoofds, en baarschuldig, dat zoo veel als overtuigd van schuld (bij Kiliaan manifeste reus) is.
Ten aanzien van de woorden openbaar en openbaren, moet ik nog aanmerken, dat in dezelven eene overtalligheid (pleonasmus) plaats heeft, zijnde eene vereeniging van twee woorden, welken, ieder op zich zelf, zoo veel zeggen, als beiden te zamen, dewijl baar open, en openbaar, derhalve, tweemaal hetzelfde is. De Ouden gebruikten ook het enkele baar en baren, om dezelfde begrippen uittedrukken, waartoe wij, thands, openbaar en openbaren bezigen, welke woorden, echter, zoo algemeen in gebruik zijn, dat men, door dezelven tot hunne oorspronglijke eenvoudigheid terugte brengen, onverstaanbaar zou worden.
Ook dit baar, bar, hoogd. bar, en, volgends zekere duitsche uitspraak, par, vindt zijnen oorsprong in ons oude baren, dat voordbrengen, telen, beteekent. Het zegt, naamlijk, zoo veel als naakt, onbedekt, gelijk men eerst ter wereld komt en voor het licht gebragt wordt; en waarschijnlijk is het met het hebr. כּרע, ontblooten, בד, zuiver, en באר, openbaren, (oul. baren) verwantschapt.