troostbaar, oneetbaar enz. Ook duidt dit baar, achter werkwoorden geplaatst, mede in eenen lijdenden zin, iets aan, dat verdient gedaan te worden: een achtbaar man, die te achten is -
eene strafbare daad, die gestraft moet worden.
Dit baar stamt van het oude baren, beren, d.i. dragen, brengen, af.
Achter zelfst. naamwoorden en werkwoorden geplaatst, is het een zeer vruchtbaar hulpmiddel, om verscheidene beteekenissen aan een woord te geven. Doch deszelfs gebruik is niet minder dan willekeurig, naardien het niet geoorloofd is, door bijvoeging van dezen uitgang, allerlei nieuwe woorden te vormen, gelijk dit dikwerf plaats heeft omtrent zulke woorden, die den uitgang lijk, en niet baar vorderen. Zoo gebruikt Vondel, b.v., waarschijnbaar, voor waarschijnlijk, ontzachbaar, voor ontzaglijk - Jonktyds afschouwbaar, voor afschouwlijk - Hoogvliet verkwikbaar, voor verkwiklijk, of verkwikkend enz. Voor voedzaam, leest men, bij Spieghel, voebaar, voor verslindend, bij Hoogvliet, verslindbaar, verslindbre tijd, voor alverkwikkend, bij P. le Clercq, alverkwikbaar enz. Veilig, echter, kan men den uitgang baar met werkwoorden, in eenen lijdenden zin, verbinden. Zoo kunnen, b.v. leesbaar, speelbaar, zingbaar, voor hetgene dat zich laat lezen, spelen, zingen, en honderd anderen meer, wanneer het noodig is, immer gebruikt worden, schoon men daarin ook geene voorgangers mogt gehad hebben.
De, op deze wijs, met baar zamengestelde bijv. naamwoorden hebben, even als anderen, hunne trappen van vergrooting, als: vruchtbarer, vruchtbaarst, kostbarer, kostbaarst, strijdbarer, strijdbaarst, hoorbarer, hoorbaarst enz.
Reeds in de oudste talen vindt men eene eindlettergreep, welke met ons baar, zoo wel in klank, als in beteekenis, overeenkomt; b.v., in het hebr. בָר alwaar נַזַבָר een schatmeester is. Bij de Perzen is ber iemand, die iets draagt, of brengt; en eenen Profeet noemen zij Beigamber, dat is zooveel als een nieuwsaanbrenger; eene bijzonderheid, welke den hoogen ouderdom van het werkw. baren, beren, d.i. dragen, brengen, alleen zoude bewijzen, wanneer dezelve anders niet reeds blijkbaar ware.