pe, glinsterende oogen arendsoogen genoemd. En hiervan is de spreekwijs afkomstig: met arendsoogen rondzien. Zie adelaar.
Om de snelle vlugt van den arend, wordt de schielijke voordgang eener zaak dikwerf verbeeld, als op arendsvleugelen te geschieden, vooral bij de Dichters: de tijd vliegt op arendsvleugelen voorbij.
Weleer schreef men ook aren, in plaats van arend: oft sal die aren opvaren. Bijb. 1477.
Doe was die vossinne gram
En liep tes si ten bome quam
Daer die aren op sat enz. Fab. v. Esop.
Arenen, duyven enz. Florian.
Angels. earn, ijsl. ern, zweed. örn. Bij Notker. leest men geniuuot uuird din jugent samo so aren, d.i. uwe jeugd zal vernieuwd worden, als die eens arends. Junius en anderen meenen, dat arend, aren, germ. ar, arn, van het gr. ὀρνις, avis, afkomstig is, zijnde de arend een vogel, bij uitnemendheid, of de voornaamste onder de vogelen. Wachter. leidt dit woord, met meer gronds, van het oude eren, d.i. vangen, rooven, af, omdat de arend de voornaamste onder de roofvogelen is.