[Akelei]
AKELEI, z.n., v., der, of van de akelei; meerv. akeleijen. Eene bloem: de blaauwe akelei; deze was het blazoen der rederijkkamer, door Adolf van Bourgondie, in het jaar 1530, te Vlissingen opgerigt, onder de spreuk: de Geest ondersoecket al. Diestijds schreef men de blaue accolye.
Lat. aquilegia, aquilia, hoogd. akeley, frans. ancolie, ital. aquileia.