[Agaat]
AGAAT, (oul. ook akaat) z.n., m., des agaats, of van den agaat; meerv. agaten. Ik heb in dezen ring eenen agaat laten zetten. Voor de stof, in het gemeen genomen, is het onz.: het kunstig geslepen agaat. Ik heb eene doos van zeer fraai agaat laten maken. Van hier het bijv. naamw. agaten, d.i., van agaat, welk niet verbogen wordt: een mes met een agaten heft - een rotting met eenen agaten knop.
Dit woord wordt, algemeen, bij ons met eene g, agaat geschreven, schoon het met eene ch, achaat behoorde gespeld te worden, als afkomstig van het gr. ἀχατης, dat de naam eener rivier, in Sicilien, was, welke thands den naam van Drillo draagt, en aan welke de eerste agaat is gevonden geworden.