Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] [Afzoeken] AFZOEKEN, bedr. w., onregelm. Van het scheidb. voorz. af en zoeken: ik zocht af, heb afgezocht. Zoeken en afnemen: de rupsen van de boomen afzoeken. Van hier ook afzoeker, afzoeking. Vorige Volgende