eigenlijk: ik kan deze vlakte niet afzien. Een tuin, wiens lengte niet aftezien is. Overdragtiglijk, het oogmerk, de gevolgen eener zaak, met de oogen des verstands, bereiken: wij kunnen het einde dier onderneming nog niet afzien. Bemerken, bespeuren: ik had eerst afgezien, wat er van de zaak ware. Door acht geven, toezien, leeren: zoo ziet men den besten meesteren de kunst af. Vond. Zich vergenoegen: ik zal het hiermede maar afzien.