Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
voorz. af en troeven: ik troefde af, heb afgetroefd. Een in het kaartspel gebruiklijk woord: iemand aftroeven, hem eenen slag, of steek, door troef te leggen, afnemen. Overdragtiglijk, met harde tegenredenen, bejegenen, afzetten: hij is wakker afgetroefd geworden. |
|