Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] [Afstemmen] AFSTEMMEN, bedr. w, gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en stemmen: ik stemde af, heb afgestemd. Door stemmen, of bij stemming, verwerpen: wij hebben den voorslag afgestemd. Vorige Volgende