[Afrijselen]
AFRIJSELEN, onz. w., gelijkvl., met het hulpw. zijn. Van het scheidb. voorz. af en rijselen: rijselde af, is afgerijseld. Brokkelen en afvallen: die muur begint hier afterijselen. Van hier afrijseling.
Afrijselen is het voorddur. w. van het veroud. afrijsen, bij Kil. afvallen.