Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Afreis] AFREIS, z.n., v., der, of van de afreis; het meerv. is niet in gebruik. Vertrek, de reis van eene plaats: twee dagen na mijne afreis - onze afreis is op morgen bepaald. Vorige Volgende