[Afmalen]
AFMALEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en malen: ik maalde af, heb afgemaald. Afschilderen - de gedaante eener zaak, door malen, afbeelden: eene stad, een landschap, eenen persoon afmalen. Overdragtiglijk, levendig beschrijven: konde ik de afgrijslijkheid dier zaak, naar het leven, afmalen! - men heeft hem mij haatlijk afgemaald. Van hier ook afmaler.