[Adelen]
ADELEN, bedr. w., gelijkvl.: ik adelde, heb geadeld. Eigenlijk, adelijke waardigheid, adelijke voorregten mededeelen. Zich laten adelen, - door den Keizer geadeld worden. Figuurlijk, boven andere verheffen, ten aanzien van inwendige waarde: de deugd adelt den nederigsten stand.