[Adeldom]
ADELDOM, z.n., m., des adeldoms, of van den adeldom; het meerv. is niet in gebruik. Met al den adeldom. Vond. Somtijds zegt men ook edeldom: pijn, die den edeldom bijna schijnt ingeschapen. De Deck.
Dit woord is manl., volgends den regel, dat woorden, in dom uitgaande, en den staat, de magt, of gesteldheid eener zaak aanduidende, tot het manl. geslacht behooren.