[Adellijk]
ADELLIJK, bijv. naamw. en bijw., adellijker, adellijkst. Als bijv. naamw.; met den adeldom bekleed: eene adellijke geboorte - uit adellijk bloed gesproten. Figuurlijk, naar den aard des waren adels, dapper, grootmoedig, voortreflijk: eene adellijke daad. In deze figuurlijke beteekenis, zegt Adelung, begint dit woord te veroude-