[Aarts]
AARTS, zoo veel als eerst. Kiliaan heeft artsch, ertsch. Sommigen schrijven, in plaats van aartsengel, aartspriester, enz. eerstengel, eerstpriester enz. Dan, de woorden, die, eer onze taal nog tot genoegzame volheid gekomen was, uit andere talen bij ons zijn overgenomen, kunnen gerekend worden, hun burgerregt onder ons verkregen te hebben. En zoo is het met dit aarts, dat, door middel der roomsche taal, van het grieksche ἀρχι, (naar de italiaansche uitspraak arci) bij alle noordsche Volkeren, tegelijk met den kristlijken godsdienst, in gebruik is gekomen. Zie Junius, Skinner, Wachter en anderen. Wij verkiezen, derhalve, aartsengel, aartspriester enz.
Dit aarts is in het italiaan. arci, spaan. arco, fran. archi en arch, angels. arce, engel. arch, zweed. erts, deen. ärts, hoogd. erz. In alle deze talen, gelijk ook in de onze, wordt het niet dan in zamenstelling gebezigd. Het schikt zich, echter, in goed nederduitsch, alleenlijk aan het hoofd van zelfstandige, niet van bijvoeglijke naamwoorden. Bij Vondel vinden wij aartshemelsch; doch buiten die plaats zal men niet ligt een voorbeeld aantreffen. Bernardus de Bosch schreef eens: daarze aartsbevallig opgetooid, doch veranderde het, teregt, in: daar zij bevallig opgetooid.
Het beteekent, in alle talen, het voornaamste in zijne soort, en bij ons, in eenen goeden en kwaden zin tevens. In eenen goeden zin, om de waarde en voortreflijkheid aanteduiden, komt het voor in de woorden: aartsbisdom, aartsengel, aartspriester, aartsvader enz. In eenen kwaden zin, om het voornaamste ten aanzien van slechte ei-