woonte hadden, om narm, voor arm, nelleboog voor elleboog, neglantier voor eglantier, noom voor oom, naars voor aars te schrijven.
De Taaloefenaars verschillen in de bepaling van de afkomst van dit woord niet weinig van elkander. Martinius leidt het af van het gr. ἀρχος - Scheller, in navolging van anderen, van ὄρρος - Ihre van οὐρὰ, staart, (dewijl dit deel, bij de dieren, tegelijk de zitplaats des staarts is) - Frisch. van het fransche arriere. Adelung en anderen brengen het tot het oude ar, dat hoog, verheven beteekent, naardien dit deel des menschlijken ligchaams eene aanmerklijke verhevenheid heeft. In het hoogd, is het arsch, in het angels. ears, in het engel. arse, in het deen. en zweed. ars.