[Aanzoek]
AANZOEK, z.n., onz., des aanzoeks, of van het aanzoek; meerv. aanzoeken. Van het volgende w. aanzoeken. Verzoek, bede: men zal dit aanzoek zoo beleiden. Vond. Iemands aanzoek ondersteunen. Dit woord wordt, somwijle, ook als manlijk gebezigd; doch het onzijdige geslacht is hier het verkieslijkste.