[Aanzoeken]
AANZOEKEN, bedr. w., onregelm. Van het scheidb. voorz. aan, dat den zin des woords versterkt, en zoeken: ik zocht aan, heb aangezocht. Verzoeken, bidden, met aanvoering der gronden: iemand om eene zaak aanzoeken. Ook bij iemand om eene zaak aanzoeken. Hij heeft mij - bij mij - om een ambt aangezocht.
Het eenvoudige zoeken, bij Ulphilas sokjan, en in het angels. secan, beteekende, oudtijds, ook bidden. En in dezen zin gebruiken de Zweden ansökan.