[Aanwezen]
AANWEZEN, de onbepaalde wijs van het voorgaande werkw. aanwezen, (in de beteekenis van bestaan en tegenwoordig zijn) als een zelfstandig naamwoord gebruikt. Onz.: des aanwezens, of van het aanwezen; zonder meerv. Hij is zijn aanwezen, bestaan, aan brave Ouders verschuldigd - het is in mijn aanwezen, in mijne tegenwoordigheid, geschied.