[Aanvrijven]
AANVRIJVEN, (ook aanwrijven) bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, (naar, tot) en vrijven: ik vreef aan, heb aangevreven. Eigenlijk: de eene zaak tegen de andere aanvrijven. Figuurlijk: iemand iets aanvrijven, met iets betichten.