[Aanvullen]
AANVULLEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, dat hier een langzaam toenemen aanduidt, en vullen: ik vulde aan, heb aangevuld. Tot boven volmaken: - een vat met water aanvullen - een gat aanvullen - de gapingen in eene verhandeling aanvullen.