Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
voorz. aan (naar, tot) en hijschen: ik heesch aan, heb aangeheschen. Ook gelijkvl.: ik hijschte aan, heb aangehijscht. |
|
[pagina 34]
| |
voorz. aan (naar, tot) en hijschen: ik heesch aan, heb aangeheschen. Ook gelijkvl.: ik hijschte aan, heb aangehijscht. |
|