Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aanhanger] AANHANGER, z.n., m., des aanhangers, of van den aanhanger; meerv., aanhangers. Van aanhangen. Een voorstander, of navolger van iemand, of iemands gevoelen: hij is een aanhanger van Plato. Zie er. Vorige Volgende