| |
X.
| |
X,
als Romeinsch cijfer, beteekent 10.
| |
X,
op de Fransche munten, het teeken der muntstad Ville Franche of Amiens.
| |
Xr.
is in het Hoogduitsch eene aangenomene verkorting voor Kreuzer, kreutzer, eene koperen munt.
| |
Xaenorphica,
(muz.) snaarinstrument, door C.L. Röllig te Weenen uitgedacht, en uit eene soort van tafel bestaande, ter breedte van 2 voet 3 duim en ter lengte van 2 voet 7 duim. Welluidendheid van toonen, kracht, volstemmigheid en menigvuldige afwisseling zijn daarvan de hoofdeigenschappen.
| |
Xanoika,
een feest, hetwelk de Macedoniërs den 8sten dag der maand Xanthius jaarlijks vierden, waarbij men de soldaten monsterde en den goden offerde.
| |
Xantho,
eene nimf, dochter van den Oceaan en Tethys.
| |
Xantippe,
de heerschzuchtige en kijfachtige vrouw van den beroemden Griekschen wijsgeer Socrates. Overdragtelijk wordt de naam van Xantippe nu aan elk kwaad, listig, boosaardig en twistziek wijf of helleveeg gegeven.
| |
Xarapfen,
in onderscheidene Oostersche landen, eene soort van wisselaars, die eene bijzondere bekwaamheid hebben in het onderkennen van de valschheid der munten door gezigt en gevoel.
| |
Xatague,
een gewigt in Bengalen, hetwelk 1 1/16 van een seira bedraagt.
| |
Xenelasis,
wet bij de Spartanen, volgens welke geen vreemdeling in de stad mogt blijven.
| |
Xeniën,
zoo heetten, bij de Romeinen, en bijzonder bij de Grieken, die geschenken, welke de eene gastvriend aan den anderen tot aandenken achterliet of medegaf. De Romeinsche dichter Martialis gaf aan vele van zijne kleine hekeldichten dien naam.
| |
Xenocratie,
de heerschappij van vreemdelingen.
| |
Xenodochiüm,
een gasthuis, hospitaal, ziekenhuis.
| |
Xenograaph,
een ervarene in het lezen van het schrift van vreemde talen. Xenographie, de kennis van de geschreven vreemde talen.
| |
Xenomanie,
overdreven zucht voor alles wat vreemd is.
| |
Xenophilie,
de voorliefde voor het vreemde.
| |
Xenophon,
beroemd Atheensch geschiedschrijver en veldheer, omtrent 450 jaren vóór Christus geboren.
| |
Xenotaphiüm,
eene grafstede voor vreemdelingen.
| |
Xeranthemum,
bloem, van papier of stroo gemaakt.
| |
Xeraphiüm,
een geneesmiddel tegen den uitslag.
| |
Xerasie,
eene uitdrooging der haren, waarbij zij aan wol gelijkende worden en gepoederd schijnen.
| |
| |
Xerodes,
in de geneeskunst, een droog gezwel.
| |
Xeromirum,
een geneesmiddel, hetwelk uit eene opdroogende zalf, of ook uit bestanddeelen tot berooking dienende, bestaat.
| |
Xerophagie,
uitsluitend gebruik van drooge spijzen, vruchten, enz., gedurende de vasten.
| |
Xerophthalmie,
drooge ontsteking der oogen.
| |
Xestiz,
eene maat der oude Joden, omtrent ¼ kan groot.
| |
Xilorgano,
Xilorganum, de Italiaansche naam der stroofiedel, eene soort van muzijkinstrument met eene claviatuur.
| |
| |
| |
Xisuthrus,
door Saturnus van de overstrooming, welke de geheele aarde zoude bedekken, onderrigt, liet hij zich een groot schip bouwen, waardoor hij en zijn huisgezin werd gered. Toen hij uit het schip kwam, verdween hij en werd onder de goden geplaatst.
| |
Xocoati,
een uit gekookte maïs bestaande drank der Mexikanen.
| |
Xuthus,
zoon van Helenus, huwde eene dochter van Erechtheus, bij welke hij Ion en Achaeus verwekte.
| |
Xylinon,
de boomwol. Xylon, de katoenboom.
| |
Xyloglyptiek,
de houtsnijkunst.
| |
Xylographie,
de houtdrukkunst, het drukken met houten letters of platen; ook houtsneê.
| |
Xylolatrie,
de houtaanbidding, aanbidding of vereering van houten beelden.
| |
Xylologie,
de beschrijving of leer der houtsoorten.
| |
Xylorganum,
zie Xilorgano.
| |
Xysticus,
een kampvechter in den Xystus. Xystarch, een opziener over den Xystus en de kampvechters daarin.
| |
Xystus,
bij de Ouden, een bedekte gang, eene kamp- of strijdplaats, om zich te oefenen; ook eene laan; in kerken, eene zijde, een vleugel.
|
|