| |
W.
| |
Het Waalsch, Wallonsch,
de taal der Walen of Wallonen, of van de oorspronkelijke Fransche bewoners van die landstreek in België, welke tusschen de Schelde en de Maas is gelegen. Deze taal is een bedorven oud-Fransch dialect, met vele Hollandsche en Spaansche woorden vermengd. Waalsche kerken, de naam van zulke kerken in Nederland, waar de dienst in de Fransche taal wordt verrigt.
| |
Waanzinnigheid,
tijdelijke berooving van verstand, of aanhoudend verlies der vrijheid van bewustzijn over de geestelijke verstandswerkzaamheid van den mensch in den wakenden toestand. Het is de andere hoofdklasse van verstandsverbijstering, en staat tegen over de koortsachtige verstandsdwaling (deliriüm, phantaseren in
| |
| |
| |
Waarderen,
schatten. Waardijn, iemand, die aangesteld is, om den aard en de waarde der metalen, vooral van goud en zilver, te onderzoeken of te toetsen, zoo als in de munt.
| |
Waardgelders,
soldaten, die aangenomen worden en geld trekken, om de stad, hare omstreken, en, des noods, de kusten te bewaken.
| |
| |
| |
Waarheidsdaalder,
eene der hekelmunten van hertog Heinr. Jul. van Brunswijk-Luneburg (1598). Op de keerzijde staat de naakte waarheid, welke den laster en de leugen met voeten treedt, waarbij het omschrift: Veritas omnia vincit enz.
| |
Wadden,
ondiepten nabij de kusten, bijzonder in de Noordzee. Waddenvaarders, zulke platbodemde schepen, welke over die ondiepten heenvaren.
| |
Waggon,
Eng., een wagen, bijzonder een spoorwegwagen voor passagiers.
| |
Waidalotten,
priesters der oude Pruissen, die den Sigonoten ondergeschikt waren.
| |
Wak,
eene opening in het ijs; zekere uitgestrektheid van water, dat niet is toegevroren.
| |
Wal,
eene regelmatige verhooging van aarde, welke rondom de vestingwerken wordt aangevoerd, en naar beide zijden heen eene glooijing of allengsche helling bekomt.
| |
Waldenzers,
eene godsdienstige partij, welke in de 12de eeuw in Frankrijk ontstond, en van Petrus Waldus, den stichter der sekte, wordt afgeleid. Volgens anderen beteekent hunne naam dallieden of dalbewoners, dewijl zij bijzonder in sommige dalen om Frankrijk zich uitbreidden.
| |
Waldrappe,
een dek van wollen stof, of uit eene dierenhuid, dat men een paard onder den zadel legt.
| |
Wale,
Wille, de bekwame boogschutter, de 11de god uit het geslacht Asen. Zie dat woord.
| |
Walen of Wallonen,
zie Waalsch.
| |
| |
Walken,
bij de hoedenmakers, het haar of vilt, door eene stootende en douwende beweging in het rond, vast in elkander werken.
| |
Walkyon,
Walkyriërs, eigenlijk Valkyriërs, strijdgodinnen uit het geslacht Asen (zie dat woord), boodschapsters van Odin, die de gesneuvelde helden, in Walhalla, den drank der goden toereiken.
| |
Wallismunten,
onderscheidene Engelsche munten, welke, ten tijde van Jacobus II, sedert 1688 werden geslagen, na de poging van den koning, om eenen valschen prins van Wallis onder te schuiven, om de Katholijke erfopvolging voort te planten.
| |
Walnika,
Walynka, een, in Rusland gebruikelijke, eenvoudige doedelzak.
| |
Walpurgis,
eene almanaksheilige en de aan haar gewijde 1ste Mei. Van daar Walpurgisavond en Walpurgisnacht, even als St. Nicolaasavond enz.
| |
Wälschland,
Hoogd., Italië.
| |
Wandalen of vandalen,
zie Vandalismus.
| |
Wangen,
sterke houten, waarmede een mast aan de kanten wordt belegd, om dien te versterken.
| |
Walschot,
het zaad van den walvisch.
| |
War,
Wara, de 9de godin uit het geslacht Asen, die over de bruiloft, het huwelijk en de geheime beloften en eeden der gelieven was gesteld. Zie dat woord.
| |
Warande,
eene gaard, diergaarde, bekoorlijke dreef.
| |
Wardisch spel,
een gymnastisch
| |
| |
spel der Perzen, in bijzonder daartoe ingerigte gebouwen. Wardischkhane genoemd.
| |
Waren,
verschijnen, spoken. Waargeest, een spook, en wel de geest van eenen afgestorvene, welke, gelijk men oudtijds beuzelde, des nachts kwam waren, of rusteloos zich heen en weder bewegen.
| |
Warnasarie,
eene bloemlezing; de veelkleurigheid van bloemen.
| |
Warrant,
eene geregtelijke volmagt of bevel tot in hechtenisneming in Engeland.
| |
Wasa-orde,
eene ridderorde, welke door Gustaaf III., koning van Zweden, in 1772, werd ingesteld, bijzonder voor hen, die nuttige uitvindingen doen.
| |
Wasch-amber,
barnsteen, aan de noordelijke kust van Engeland, oorspronkelijk met eene schors overtrokken, waarvan dezelve wordt gezuiverd.
| |
Waterbouwkunde,
de kunst, om aan of in het water te bouwen, en allerlei werken aan te leggen.
| |
Waterkaars,
zeker vuurwerk, dat op het water drijft en voortbrandt.
| |
Waterproef,
bestand tegen het water.
| |
Waterschepen,
Waterschuiten, vaartuigen, waarmede men de stad Amsterdam en ook zeeschepen zoet water toevoert. Ook bedient men zich van zoodanige vaartuigen, om de hier en elders bestaande zoutkeeten van zeewater te voorzien.
| |
Watertwist,
sterk en digt ineengewerkt wit katoen, vervaardigd op watermolens.
| |
Watkenische conductor,
een werktuig, naar zijnen uitvinder aldus genoemd, dienende, om, bij beenbreuken, de beenderen in den behoorlijken stand te behouden.
| |
Watta,
Watten, het eerste spinsel rondom de huisjes der zijwormen, of de vloszijde, waar die huisjes in gewikkeld zijn. Watteren, opvullen met watten.
| |
Web of webbe,
eene lengtemaat bij den linnenhandel in Duitschland, waardoor men doorgaans een stuk linnen verstaat van 60 à 70 Oude ellen of 41 à 48 Nederl. ellen (mètres).
| |
Weda,
een oorlogsgod der oude Vriezen, als Mars, maar met vleugels afgebeeld wordende.
| |
| |
Wederdruk,
hetgeen aan de wederzijde van een vel, tegen over den schoondruk, wordt gedrukt.
| |
Wedgewood,
eene soort van Engelsch aardewerk.
| |
Wedro,
eene Russische maat van omtrent 13 kan.
| |
Weeklagt,
noemde het bijgeloof weleer een spook, dat door zijn geschreeuw voor gevaarlijke plaatsen waarschuwen, en somtijds ook vooruit zoude aantoonen, dat er in een huis iemand zal sterven.
| |
Weerwolf,
een, in eenen wolf veranderd, mensch; een bijgeloof uit vroegeren tijd, waarbij men het daarvoor hield, dat zulke veranderingen of voor altijd, of slechts voor zekere tijden plaats vonden, in welk geval een mensch nu dit, en dan weder wolf was.
| |
Weese,
de fijne slib, welke de stroom aan de Boven-Elbe, in de lente en zomer, met zich voert, en op het lage voorland laat vallen.
| |
Wegge,
een wittebrood van eene bijzondere gedaante.
| |
Weigelianen,
de aanhangers van Val. Weigels, die in de laatste helft der 16de eeuw predikant te Zschopau was, en in verscheidene opzigten van Luther's leerstelsel afweek.
| |
Weigeren,
bij een schip, wanneer het bij eene wending den wind niet behoorlijk vat, en gevolgelijk geene streek houdt. Bij een geweer, wanneer hetzelve, na het aftrekken, niet afgaat. Bij het bouwen, wanneer de palen, bij het inheijen, niet verder in den grond
| |
| |
gaan, en het heiblok zoo geheel weêrstaan, dat men zich genoodzaakt ziet, om de koppen der palen af te nemen.
| |
Wekil,
bij de Turken een plaatsvervanger.
| |
Wekil-chares,
een proviandmeester bij de Turken.
| |
Wekker,
in de uurwerken een hamer, welke, op eenen willekeurig bepaalden tijd, snelle geraasmakende slagen aan eene klok maakt.
| |
Wenden,
een tak der Slaven of Slavonen in Noord- en Oost-Duitschland.
| |
Weranda,
het tegenwoordige, eene der 3 nornen. Zie Urd.
| |
Wereld-as,
eene lijn, welke men zich door het middelpunt des aardbols getrokken, en tot in het oneindige verlengd denkt, en op welke het heelal rondom de aarde schijnt te draaijen. Hare uiterste punten geven de polen der wereld of wereldpolen.
| |
Wereldöog,
eene soort van opaal, welke hare doorschijnendheid door verwedering heeft verloren, maar dezelve in het water weder bekomt.
| |
Wereldstelsel,
alle hemelsche ligchamen te zamengenomen, en als één kunstig zamenhangend gebouw beschouwd. Men onderscheidt bijzonder drie wereldstelsels, te weten: het Ptolemeïsche, dat van Copernicus en dat van Tycho Brahé, waarvan het 2de thans algemeen als het ware wereldstelsel is aangenomen.
| |
Wereldstreken,
de 32 gelijke deelen, waarin men den gezigteinder pleegt in te deelen, en welke, aangezien de schippers naar deze verdeeling de rigting der winden opgeven, ook de 32 winden worden genoemd.
| |
Werf,
de plaats, alwaar schepen gebouwd en hersteld worden.
| |
Werp,
eene korenmaat, welke te Emden 7 mètres houdt.
| |
Werpgeschut,
de houwitsers en mortieren, alzoo genoemd uit hoofde van den grooten boog of worp, welken de geschotene voorwerpen beschrijven.
| |
Werst,
eene Russische mijl, waarvan er 7 in 1 Duitsche mijl (1963 Rijnl. roeden of 1 1/3 uur gaans) zijn bevat.
| |
Wespendaalder of muggendaalder,
eene hekelmunt van hertog Hendrik Julius van Brunswijk-luneburg, in 1599, waarop een Leeuw een nest met 10 wespen verstoort, doelende op 10 vijandelijk gezinde vasallen des hertogs, die door den keizer waren gestraft.
| |
Westfaalsche gerigten,
in de middeleeuwen, eene bijzondere soort van lijfstraffelijke regtbanken, die, in het geheim en zonder aanklager, op de faam af straften, en ook onder den naam van heimelijke gerigten in Westfalen, vrijgerigten en veemgerigten of faamgerigten bekend zijn.
| |
Wey,
in Engeland, de grootste maat voor drooge waren, omtrent 13 schepels of 361.53 Nederl. kop groot.
| |
Whaabys,
Wahebis, Wehabis, gewoonlijk, maar verkeerd, Wechabiten genoemd, eene sekte van godsdienstige dweepers in Arabië, welke, sedert eenige jaren, daardoor veel opzien hebben gebaard, dat zij het Islamismus wilden hervormen, en der Turksche opperheerschappij, door de verovering van Mekka en Medina, gevaarlijk schenen te zullen worden.
| |
Whigs,
in Engeland, de volkspartij of de vrijheidsvrienden in 's rijks parlement. Zie Tory.
| |
Whim,
Eng., eene gril, dwaze inbeelding, poets.
| |
Whisky,
een Engelsch open rijtuig voor één paard, met zeer hooge kap; ook de naam voor korenbrandewijn, jenever, in Schotland
| |
| |
| |
Whist,
een oorspronkelijk Engelsch kaartspel, hetwelk onder 4 personen met 52 kaarten wordt gespeeld, van welke twee altoos de tegenspelers der twee overige zijn; een vooral door de Engelschen zeer geliefd spel, waarbij groote opmerkzaamheid wordt gevorderd.
| |
White-boys
(witte jongens), onruststichters in Ierland, sedert meer dan 50 jaren, die hunnen naam van de witte hemden ontleenden, die zij over hunne kleeding droegen.
| |
Wiader,
eene Poolsche maat van 20 kan.
| |
Wiclefiten,
de aanhangers van J. Wiclef, eenen beroemden godgeleerde, die in de tweede helft der 14de eeuw in Engeland tegen de ingeslopene kerkelijke gebruiken ijverde, op eene verbetering der leer aandrong, en in vele leerstellingen van de Katholijke leer afweek.
| |
Widar,
volgens de oud-Noordsche fabelleer, de God der sterkte en der stilzwijgendheid, bijna geheel de Grieksche Hercules, de 10de god uit het geslacht Asen. Zie dat woord.
| |
Widdum,
Widem, Widmut, in de oud-Duitsche taal, de goederen, welke aan de kerk of aan vrome gestichten zijn gewijd.
| |
Wiel,
Wieling, waal, kolk, die door eene dijkbreuk ontstaat; draaikolk, afgrond.
| |
Wiedemaand,
de maand Junij.
| |
Wiemouwen,
zich heen en weder bewegen, drentelen.
| |
Wildmansdukaten,
eene gouden munt van hertog Brunswijk-luneburg.
| |
Wimpel,
eene lange, smalle scheepsvaan, welker gedaante haar van eene vlag en eenen vleugel onderscheidt.
| |
Wind,
hiervan komen, in de zeevaart, onder anderen de volgende uitdrukkingen voor; frissche wind, die sterk genoeg waait; halve wind, als die van terzijde inkomt; harde of sterke wind, die met hevigheid waait; slappe wind, die ophoudt, of geene kracht meer heeft. Den wind winnen, heet alzoo naar een ander schip toekomen, dat men het onder den wind hebbe, en de wind van ons naar het andere schip waait. Bij den wind liggen, het zeil zoodanig aantrekken, dat het den wind niet kan vatten, en men in staat is, in volle zee stil te houden. Bij den wind zeilen, den wind van voren langs het zeil doen schrampen. Boven den wind zijn, is, wanneer men, in opzigt tot een ander schip, zoodanig zeilt, dat men tusschen hetzelve en den wind is. Onder den wind zijn, is, wanneer de wind van het andere schip naar het onze waait, en ons derhalve ongunstig is.
| |
Windzak,
een orgelwerk, wanneer de concellen te breed zijn, of er zulk eene inrigting is getroffen, dat zich de wind in de windlade al te zeer voor de ventile legt, of in het algemeen, wanneer het pijpwerk niet spoedig spreekt.
| |
Wingewest,
eigenlijk, een overwonnen gewest: de wingewesten der Romeinen. In het Lat. heet het provincia, doch dit is geheel iets anders, dan ons provincie en het Fr. province, dat slechts een gewest aanduidt.
| |
Wingolf,
volgens de Noordsche fabelleer, het paleis der vriendschap en liefde, dat zich in de Argard of woning der goden bevond. Klopstock heeft daarnaar aan 8 zangen, waarin hij zijne vrienden bezingt, die hij in dit paleis laat verschijnen, den naam Wingolf gegeven.
| |
Wisch,
Stroowisch, een bundel stroo.
| |
Wisscher,
een borstel van varkensborstels aan eene stang, waarmede het zwaar geschut, na het losbranden, wordt uitgewischt.
| |
| |
| |
Wischnu,
Wishnu, Vischnu, eene der drie voornaamste godheden der Hindo's. In de vroegste tijden geloofden zij slechts aan éénen god, die de drie eigenschappen, van te scheppen, te onderhouden en te vernielen, in zich vereenigde. In vervolg van tijd werden deze eigenschappen verpersoonlijkt, en zoo ontstonden er drie bijzondere godheden, namelijk: Ormurd, de schepper van alle dingen; Wischnu, de onderhouder of onderhoudende voorzienigheid, en Ahriman of Schiwen, de verwoester. Wischnu is alzoo eene weldadige godheid; zijne gemalin is Lackschmi, de Godin der wijsheid en liefde.
| |
Wispel,
eene korenmaat, in het noorden van Duitschland in gebruik, en meestal 24 schepels of 667,44 Nederl. kop, maar op sommige plaatsen ook minder doende.
| |
Wisselregt,
het regt, volgens hetwelk er over geschillen, ter zake van wissels, wordt beslist.
| |
Wisselruiterij,
een voortgezet misbruik van het wisselcrediet; eene in den handel zeer slechte en allernadeeligste kunstgreep van eenen bijna bankbreukigen koopman, die zich, door het geld van anderen, nog eenigen tijd tracht staande te houden; hij trekt, bij voorbeeld, eenen wissel op een buitenlandsch huis van koophandel, twee maanden na dato betaalbaar, en verkoopt dien, hetwelk slechts met verlies kan plaats hebben. Op den vervaltijd moet hij echter de volle som voldoen, waarbij nog wisselkosten enz. komen; en wanneer hij zulks niet kan doen, moet hij hetzelfde spel weder op nieuw beginnen. Zulk een wissel heet ook een ruiterwissel.
| |
Wismuth,
Bismuth, een zeer stroef halfmetaal, van eene witgele, in het roodachtige spelende, kleur, hetwelk, gebroken zijnde, een uit
kleine blaadjes bestaand weefsel toont.
| |
Witherit,
koolzure soort van zwaaraarde, of baryt, een vergift, uiterlijk naar aluin gelijkende.
| |
Wittekind,
een beroemd vorst der oude Saksers, en een hunner voortreffelijkste aanvoerders in den oorlog tegen Karel den Grooten.
| |
Wittine,
Poolsche rivierschepen met één mast en zonder verdek, welke bij stil weder worden getrokken.
| |
Wladimir's-orde,
eene Russische orde, door Catharina II., in 1782, ter gedachtenis aan den eersten Christelijken grootvorst, Wladimir den Grooten, zoowel voor militaire als civiele personen ingesteld.
| |
Wodan of Odin,
de oppergod der oude Scandinaviërs of oud-Europesche Noordsche volken, naar wien de Woensdag (Wodansdag) is benoemd.
| |
Wodka,
Wudki, de benaming voor den brandewijn bij de Russen in Polen.
| |
Woeling,
sterke touwen, welke om de boegspriet en schraag worden gewonden, ten einde beiden zamen te houden.
| |
Woera,
Wor, volgens de oud-Noordsche fabelleer, de Godin der wijsheid, die alle geheimen doorgrondt, en voor wie niets verborgen blijft. De 10de Godin uit het geslacht Asen. Zie dat woord.
| |
Woerhaan,
een fazant; het wijfje wordt woerhen genoemd.
| |
Woilach,
het dek, dat over een' Hongaarsch zadel wordt gelegd.
| |
Woilok
(Russisch), vilt- of haardekken van allerlei grootte, tot vloertapijten in kamers, waarvan de meeste uit Archangel, per schip, worden verzonden.
| |
Woimode,
een krijgsoverste of heirvoerder in Walachijë en Moldavië; insgelijks een stadhouder in Polen; van daar woiwodschap, stadhouderschap; ook een landschap,
| |
| |
| |
Woldrig,
Woldrager, laniger, Lat., een schaap.
| |
Wolfsijzer,
eene soort van angel, alsmede een sterk vangijzer, met 2 veeren, om wolven daarmede te vangen.
| |
Wolk-kolom,
in de oudere geschiedenis der Joden, eene donkere wolk, welke op hunnen weg, door de Arabische woestijn, bij dag, voor hen henentrok, en hun tot wegwijzer diende. Des nachts leidde hen, in plaats van deze, eene vuurzuil.
| |
Wolksnede,
(wapenk.) eene lijn, welke de gedaante eener wolk heeft.
| |
Woordgronding of woordafleiding,
de ontleding van een woord tot in zijnen oorsprong.
| |
Woordvoeging,
de onderlinge zamenvoeging en verbinding van de onderscheidene taaldeelen, naar den eisch eener taal.
| |
Wootz,
eene zeer geachte staalsoort in Indië, welke eene grootere hardheid aanneemt, dan eenige andere soort in die streken.
| |
Wonderen der wereld,
waren bij de Ouden 7 kunstgewrochten, als: 1) de tempel van Diana, te Epheze; 2) het Mausoleüm of de grafstede des konings van Carië; 3) de Kolossus of het reuzenbeeld te Rhodes; 4) de Egyptische piramiden; 5) het standbeeld van Jupiter te Olympia; 6) de muren en hangende tuinen van Semiramis te Babylon, en 7) de vuurbaak van Alexandrië.
| |
| |
Worm,
eene ziekte der boomen, wanneer hunne schors door de kevers zoo zeer wordt aangetast, dat het voedingsap er uitvloeit, en de boomen daarvan sterven. Worm, dolworm, bij de paarden eene scherpte der sappen, welke zich, door kleine bruinroode builen, op onderscheidene plaatsen doet kennen, en een voorbode van het rot is. Vretende worm, eene, rondom zich vretende, zweer in de buitenste huid.
| |
Worp,
de schoot met eenen houwitser of mortier, uit hoofde van den hoogen boog, welken het geschotene beschrijft.
| |
Wortel,
het getal, dat met zich zelve een of meermalen vermenigvuldigd, een ander getal geeft, dat men de magt noemt, zoo is b.v. van 4-16, 64, 256 enz. de 2de, 3de, 4de magtswortel enz.
| |
Wouterman,
bij de timmerlieden, een latje, dat men waterpas aan eenen muur of een beschot vastspijkert, om er het einde van eene plank op te leggen.
| |
Wrak,
de romp van een gestrand schip.
| |
Wrong,
een zamengewrongen doek, dien de Oosterlingen om het hoofd dragen.
| |
Wrongel,
gestremde melk, die gewrongen en geperst wordt, om er kaas van te maken.
| |
Wuiven,
met den hoed zwaaijen.
| |
Wun,
bij de Birmannen, een voornaam hofbeambte, wiens werk door het voorgeplaatste woord wordt bepaald, zoo als Asse-wun, opperbetaalmeester; Dai-wun, koninklijke wapendrager; Mai-wun, stedehouder eener provincie, in de hoofdstad eene soort van burgemeester; Rai-wun, kommandant eener stad; Tschengi-wun, de voornaamste opziener der olifanten.
| |
Wungi,
bij de Birmannen, staatsministers, waarvan er vier zijn. Op hen volgen vier Wundok, die mede in de Lotu zitten en tot uitvoering der gewigtigste staatszaken worden gebruikt. Vier Alla-wun of ministers van binnenlandsche zaken geven op Wungi acht, en hebben altijd vrijen toegang tot den monarch, hetwelk niet het geval is met de eerstgenoemden.
| |
Wijnverlaten,
wijn uit het eene
| |
| |
vat in het andere laten loopen. Wijnverlater, iemand, die dit doet; ook die wijnhandel drijft.
|
|